Het laatste nieuws   

Verzorgd door Dhr drs J. Lahaye

  Januari 2014
Juli 2014
Oktober 2014
November 2014
December 2014
  Nieuws 2013
Nieuws 2012
Nieuws 2011
Nieuws 2010
Nieuws 2009
Nieuws 2008
Nieuws 2007
Nieuws 2006
Nieuws 2005
 
 
  December 2014
 

De Wet aanpassing financieel toetsingskader (FTK) werd op 16 oktober jl. aangenomen door de Tweede Kamer en op 16 december jl. door de Eerste Kamer (nr. 33.972). Met deze wet worden de regels omtrent het financiële toezicht bijgesteld met de bedoeling een stabieler pensioen te realiseren. Concrete maatregelen zijn het verhogen van het (minimaal) vereist eigen vermogen, een wijziging van de herstelsystematiek, invoering van een beleidsdekkingsgraad en de UFR systematiek. Bij een onderdekking, een financieel tekort, zullen de maatregelen meer gespreid worden doorgevoerd maar ook het terugkeren naar een volledige indexering gaat veel geleidelijker. Niet de actuele dekkingsgraad maar het voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over 12 maanden, de beleidsdekkingsgraad, wordt bepalend. In plaats van de dagrente wordt een langetermijnrente (ultimate forward rate; ufr) gehanteerd.

De verplichting tot waardeoverdracht wordt als gevolg van het amendement Klaver (TK 33.972 nr. 51) niet meer beperkt tot zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken. Dit betekent wel dat iedere waardeoverdracht op verzoek van een gewezen deelnemer moet voldoen aan de regels van de op grond van artikel 71 lid 7 PW genomen algemene maatregel van bestuur, waaronder de berekening.

De Wet werk en zekerheid treedt per 1 juli 2015 in werking. Deze, op 10 juni 2014 in de Eerste kamer aangenomen wet (nr. 33.818) waarin het nieuwe ontslagrecht is geregeld, kent ook enkele bepalingen die verband houden met pensioen. In het nieuwe artikel 7:669 BW is in lid 4 het pensioenontslag opgenomen. Ligt dat pensioenontslag vóór de datum waarop de werknemer AOW-gerechtigde wordt dan dient deze datum op grond van artikel 7 lid 1 onderdeel b van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) objectief gerechtvaardigd te zijn, daarna niet. Met andere woorden: de AOW-leeftijd is bepalend.

De Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (TK 34.073) is 10 november 2014 ingediend bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel worden enige arbeidsrechtelijke bepalingen, die een belemmering kunnen vormen om na de AOW-gerechtigde leeftijd te blijven werken, aangepast. Het probleem van mogelijke verdringing van jongere werknemers en 55-plussers, mede gezien de hoge werkeloosheid, is in het wetsoverleg een centraal thema. De maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen zijn o.a. beperking van de loondoorbetalingsverplichting, re-integratieverplichting en opzegverbod bij ziekte tot 6 weken, maximaal 6 weken ZW-uitkering, opzegtermijn maximaal 1 maand, aanpassing van de ketenbepaling, wet minimumloon en wet aanpassing arbeidsduur.

De werkingssfeer van een CAO stond op 26 augustus 2014 ter discussie voor het Hof Amsterdam (ECLI: NL:GHAMS:2014:3531). Dit betrof het criterium voor de bepaling van het “in hoofdzaak uitoefenen”. Het Hof oordeelde op basis van de betekenis van ‘uitoefenen' in Van Dale “in praktijk brengen, als beroep hebben” en voorts van het feit dat in de werkingssfeerbepaling geen verband werd gelegd met de omzet, dat de activiteiten van de werknemers bepalend zijn en niet de omzet. Ook in de verplichtstellingen van pensioenregelingen wordt veelvuldig de norm ‘hoofdzaak' gehanteerd

De aan “Witteveen 2015” aangepaste PIA-pensioenovereenkomsten zijn goedgekeurd door de belastingdienst met als kenmerk 14-036. De aanpassing van de door adviesbureau lahaye heerlen opgestelde overeenkomsten betreft het incorporeren van met name het maximum pensioengevend loon en de franchisefactor in de pensioenovereenkomst van december 2013. Leden van PIA kunnen de overeenkomsten, samen met bijbehorende vragenlijst en concept-notulen downloaden vanaf de PIA-website.

 
 
  November 2014
 

Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 hoeven hun pensioenregelingen niet aan te passen aan de wet VAP. Op grond van artikel 38e lid 2 Wet LB bleef voor deze werknemers de regeling voor ouderdomspensioen uit artikel 18a Wet LB, zoals dat artikel luidde op 31 december 2004, al van toepassing. Op grond van onderdeel 2.1 van besluit nr. BLKB2014/1702M d.d. 23 september 2014 geldt dit nu ook voor het partnerpensioen uit artikel 18b Wet LB en het wezenpensioen uit artikel 18c Wet LB. Aanpassing aan de Wet VAP, maar ook, al staat het er niet expliciet bij, aan het Witteveenkader 2015 is dus niet nodig.

Conversie van pensioenaanspraken als gevolg van de Wet VAP , het herrekenen van aanspraken met pensioenleeftijd 65 naar pensioenleeftijd 67, kan leiden tot het omzetten van een recht op indexatie in een hogere aanvangsuitkering voor een ouderdomspensioen, die uitgaat boven de maxima van artikel 18a, eerste, tweede, derde en zevende lid van de Wet LB. In onderdeel 2.4 van besluit nr. BLKB2014/1702M van 23 september 2014 wordt, in aanvulling op artikel 18d, eerste lid onderdeel e van de Wet LB, goedgekeurd dat de grenzen van artikel 18a, eerste, tweede, derde en zevende lid en artikel 18b, eerste, tweede, derde en zevende lid van de Wet LB overschreden kunnen worden. De overschrijding moet uiteraard wel het gevolg zijn van het omzetten naar het regime van de Wet VAP met een vergelijkbaar recht op indexatie.

Afwijkende AOW-franchises voor middelloon- en eindloonregelingen in 2015 , omdat de franchisemethode in het eindloonsysteem tot een te hoge opbouw per jaar zou leiden. Op zich is dat juist. Werd in het staffelbesluit van 28 april 2003, nr. CPP2003/308M onderdeel 5, nog goedgekeurd dat in strijd met artikel 18a lid 3 Wet LB de jaarlijkse pensioenopbouw 0,25% te hoog was, nu is ineens 0,055% een probleem. En dat terwijl de verlagingen niet exact evenredig, en dus van invloed, zijn. Uitgaande van de door de belastingdienst gehanteerde loopbaanontwikkeling, het aantal opbouwjaren van artikel 18a, derde lid, Wet LB en geen indexering van het (middel)loon (bij indexering is dat anders / nog meer discutabel) dan is de vervangingsratio van de pensioenopbouw, uitgedrukt in de pensioengrondslag, onder de diverse regimes als volgt:

vervangingsratio
opbouwjaren
middelloon eindloon
regime
Art. 18a lid 3
opbouw/jaar
% ML
% EL
opbouw/jaar
% EL
Witteveen 1999
35
2,250%
78,75%
70,57%
2,000%
70,00%
VAP
37
2,150%
79,55%
71,73%
1,900%
70,30%
Witteveen 2015
40
1,875%
75,00%
66,06%
1,657%
66,28%

Uit deze tabel blijkt dat op basis van de uitgangspunten van de belastingdienst het middelloon- en eindloonsysteem, bij gelijke franchises, nagenoeg eenzelfde eindresultaat hebben. Als gevolg van het feit dat, zonder nadere onderbouwing, het uitgangspunt in plaats van 70% van het eindloon 75% van het middelloon (artikel 18a lid 3 Wet LB) wordt ontstaat het probleem van de opbouw per jaar. Het heeft er alle schijn van dat de wetgever wil verhullen dat de pensioenopbouw structureel verlaagd wordt. Waarom niet zeggen dat 70% van het eindloon 2/3 wordt? Dat zou duidelijker, transparanter en eerlijker zijn geweest, iets waaraan pensioeninformatie wettelijk moet voldoen (b.v. artikel 48 PW en 148 PW na aanpassing FTK).

De risicopartnerpensioenknip (zie ons infomagazine 2014.03) is onzin, omdat op grond van de achterliggende redenatie er geen aanspraak meer bestaat als er geen financiële dekking meer is. De Staatssecretaris kent blijkbaar het verschil tussen aanspraak en financiering niet. Als er geen geld voor is bestaat het niet? Professor mr. Herman Kappelle heeft in de VVP ook op deze denkfout van de Staatssecretaris gewezen.

 
 
  Oktober 2014
 

Een risicopartnerpensioenknip is na invoering van de versobering van het Witteveenkader per 1-1-2015 toegestaan zodat de versobering geen gevolgen heeft voor verstreken dienstjaren. Als gevolg van de versobering, zo wordt geredeneerd, moet het nabestaandenpensioen op basis van risicodekking, de risicomethode, ook over de verstreken jaren, in tegenstelling tot de opbouwmethode, gebaseerd worden op de beperkte opbouwruimte. Middels onderdeel 2.3 van het beleidsbesluit BLKB2014/1702M van 23 september 2014 is toegestaan met het oog op een redelijke wetstoepassing dat de tot 1-1-2015 van toepassing zijnde opbouwruimte ook na die datum van toepassing blijft over het tot 1-1-2015 van toepassing zijnde pensioengevend loon. Hiermee krijgen aanspraken op nabestaandenpensioen, zowel op opbouwbasis als op risicobasis, ook na invoering van de versobering van het Witteveenkader een gelijke behandeling.

Afrondingsverschillen leiden tot ingewikkelde regelingen die nergens over gaan. Als gevolg van de verlaging van de opbouwpercentages bij de invoering van de Wet VAP in een middelloonregeling (ML), naar 2,15% voor ouderdomspensioen (OP), 1,51% voor nabestaandenpensioen (NP) en 0,3% voor wezenpensioen (Wzp), ontstaat er, aldus het beleidsbesluit BLKB2014/1702M van 23 september 2014, een te hoge opbouw van het Wzp in het geval in een pensioenregeling het Wzp wordt uitgedrukt in een percentage van 14% van het OP of 20% van het NP. Het verschil bedraagt 0,001%. In feite wordt het verschil veroorzaakt omdat voorheen de opbouwpercentages van NP en Wzp naar boven werden afgerond en in de Wet VAP het Wzp, bij een ML, naar beneden is afgerond. Bij de invoering van de Wet versobering Witteveenkader per 1-1-2015 heeft men dit probleem ondervangen door met drie cijfers achter de komma te werken. Worden dit straks, zo nodig, vier cijfers achter de komma? Ook niet bepaald simpel.

Pensioenopbouw in geval van reeds ingegane premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en overgang naar versobering Witteveenkader kan aanzienlijke bezwaren voor de uitvoeringspraktijk opleveren. Is er sprake van premievrije voortzetting van de, al dan niet naderhand gewijzigde, pensioenopbouw of is er sprake van voortzetting van de betaling van overeengekomen premie voor de pensioenopbouw? In beleidsbesluit BLKB2014/1702M van 23 september 2014, onderdeel 2.5, is voor de laatste categorie een aanwijzing gegeven voor zover de omvang van de voortgezette pensioenopbouw bij aanvang vóór 31-12-2013 civielrechtelijk definitief is geworden. Voor toepassing moet voldaan zijn aan vier voorwaarden: a. De premies zijn voor rekening van de verzekeraar. b. De omvang van de premievrijstelling staat vast. c. De eventuele indexatie is fiscaal aanvaardbaar. c. Alleen van toepassing op bij aanvang bepaalde c.q. daarna verlaagde mate van arbeidsongeschiktheid.

Fiscale waardering in de jaarrekening van pensioenverplichtingen in eigen beheer was voor middelgrote en kleine ondernemingen op basis van de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) toegestaan. Middels RJ-Uiting 14-4 heeft de RJ laten weten dat met ingang van 2014 de pensioenvoorzieningen gewaardeerd moeten worden op basis van een in Nederland algemeen aanvaardbare actuariële waarderingssystematiek. De daarbij te hanteren actuariële veronderstellingen dienen gebaseerd te worden op de beste schatting . Kleine rechtspersonen mogen artikel 2:396 BW toepassen en hun jaarrekening opstellen volgens de fiscale grondslagen. Dit betekent dat rechtspersonen, die aan twee van de drie criteria voldoen, fiscaal mogen blijven waarderen. De criteria zijn: 1. Balanstotaal = 4.400.000 2. omzet = 8.800.000 en 3. aantal werknemers gemiddeld = 50 (gegevens KvK) .

 
 
  Juli 2014
 

Terug van weggeweest, daar lijkt dit infomagazine enigszins op. Aangezien diverse andere bezigheden, waaronder onze medewerking aan de ‘Kroniek Pensioenrechtspraak 2013’ van de Vereniging van Pensioenjuristen en de crash van een harde schijf, ook aandacht vroegen was het niet goed mogelijk om ook nog een infomagazine samen te stellen dat voldoet aan de normen, waarvan wij vinden dat die daaraan gesteld moeten worden. Er zal wel een inhaalslag gemaakt worden.

De AOW-franchises 2014, bedragen waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2014.00 (zie tevens bijlage). In ons eerste infomagazine van 2014 hebben wij deze cijfers, wat betreft de franchise bij verlaagde opbouw, gebaseerd op de door de overheid op 31-12-2013 (om 14:38 uur) op www.overheid.nl gepubliceerde tekst van artikel 10aa Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB), zoals die geldend zou zijn op 01-01-2014. Op 30 december 2013 zijn deze gegevens echter aangepast (Staatscourant nr. 35144) welke aanpassing blijkbaar niet direct op www.overheid.nl werd aangepast. Inmiddels hebben wij de gegevens op www.lahaye.nl aangepast.

De wet versobering Witteveenkader, officieel ‘wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het belastingplan 2014’ geheten werd op 27 mei 2014, samen met de ‘Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ door de Eerste Kamer aangenomen en op 11 juni gepubliceerd in het Staatsblad. Op de verschillende onderdelen zullen wij nog afzonderlijk ingaan. Kort samengevat gaat het om verlaging van pensioenopbouw, (afdwingen van) verlaging van pensioenpremies, aftopping van pensioengevend inkomen bij € 100.000 en invoering van een netto lijfrente voor inkomens boven € 100.000.

De AOW-franchise na 2014 wordt verlaagd van 100/70 naar 100/75 van de AOW uitkering. Dat althans valt op te maken uit de cijfervoorbeelden die Staatssecretaris Wiebes heeft gegeven bij de nota naar aanleiding van het verslag (TK 33.847 nr. 7 d.d. 12 februari 2014). Opvallend is dat in de hele nota met geen woord gerept wordt over deze verlaging van de franchise. Wel wordt er gesproken over het handhaven van de mogelijkheid ex artikel 10aa Uitvoeringsbesluit loonbelasting om bij een verlaagd opbouwpercentage een verlaagde franchise te hanteren (TK 33.847 nr. 7 pag. 4).

Een aanvaardbaar pensioen was tot de invoering van de Wet ‘Fiscale behandeling pensioenen’, het Witteveenregime, 70% van het eindloon, op te bouwen in 40 jaar (TK 26.020 nr. 3 pag. 2 en 3). Bij de invoering van het Witteveenregime is, mede in verband met de steeds groter wordende groep werknemers die geen 40 jaar werkt, in de wet loonbelasting (Wet LB) opgenomen dat het aanvaardbaar pensioen van 70% eindloon opgebouwd mocht worden in 35 jaar (TK 26.020 nr. 3 pag. 9). Per 1 januari 2015 worden de normen uit artikel 18a Wet LB, nadat per 1-1-2014 ook al de VAP-aanpassing was gedaan, wederom gewijzigd. Het gegoochel met cijfers door de diverse partijen of er nu al of niet sprake is van een lager pensioen in de toekomst laten wij voor wat het is en kijken naar hetgeen is gebeurd op basis van de, ook voorheen, gehanteerde normen, die aan artikel 18a wet LB ten grondslag liggen. Conclusie: de vervangingsratio daalt!

 
 
  Januari 2014
 

Wij wensen al onze relaties een voorspoedig en vooral gezond nieuw jaar. Wij danken iedereen voor het in het afgelopen jaar in ons gestelde vertrouwen. Van onze kant hopen wij ook in 2014 weer van toegevoeg-de waarde te mogen zijn voor u.

De AOW-franchises 2014, bedragen waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2014.00 (zie tevens bijlage). In dit overzicht zijn niet alleen de franchises (vanaf 2005) voor een zelfstandige, een ongehuwde en een gehuwde met toeslag opgenomen maar ook de franchises, die toegepast moeten worden bij verlaagde opbouw conform artikel 10aa Uitvoe-ringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB).

Rekenrente (‘verplichte') waardeoverdracht 2014: 2,785%. De voor een 'verplichte' waardeoverdracht van toepassing zijnde regels – de 'Pensioenwet' (PW), 'Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte be-roepspensioenregeling' (Besluit PW) en 'Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling' (Regeling PW) – kennen een standaardtarief. Voor het jaar 2014 bedraagt de rekenrente, een marktconforme disconteringsvoet, van dit standaardtarief 2,785% conform artikel 18 lid 3 van de Regeling PW. Voor 2013 bedroeg deze rekenrente 2, 432%. Praktisch betekent dit in 2014 een lagere overdrachtswaarde dan in 2013.

De marktrente voor langlopende renteloze verplichtingen blijft 1,3% , zo blijkt uit het op 27 december 2013 in de Staatscourant gepubliceerde besluit BLKB2013/2197M van 28-11-2013 welk besluit het besluit van 5 december 2012, nr. BLKB2012/1865M, vervangt. Deze marktrente is gebaseerd op het U-rendement. Op grond van het besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M, onderdeel 5.2.1 dient men bij de bere-kening van de aan een eigen pensioenlichaam te betalen premie met de marktrente voor langlopende lening-en rekening te houden, ook al moet de verplichting fiscaal op grond van artikel 3.29 IB met minimaal 4% berekend worden. Op 27-11-2013 is V&A 13-006 gepubliceerd inzake een rekenmodel betreffende de bena-dering van de koopsom om pensioenaanspraken elders onder te brengen, naast offertes voor een vergelijk-baar produkt. Dit is het rekenmodel van de Benaderde Marktwaarde. Dit model gaat uit van de jongste sterf-tetafel met een leeftijdsterugstelling van -5/-6 en een rekenrente van het op de berekeningsdatum geldende U-rendement verhoogd met 0,5%-punt. Voor december 2013 betekent dit een (markt)rente van 2,34%. Meer uniformiteit rond de te hanteren rentes en berekeningen zou, wat ons betreft, welkom zijn, en duidelijker.

De 'pensioenwijzigingen' per 1 januari 2015 staan in het pensioenakkoord , dat op 18 december, de dag na het woonakkoord, in de brief van de staatssecretarissen Weekers en Klijnsma aan de voorzitter van de Tweede Kamer (AFP/2013/865U) wereldkundig werd gemaakt. De kern van de brief is dat lagere pensioen-opbouw premiedaling mogelijk maakt. Per 1 april 2013 hebben 68 pensioenfondsen als gevolg van een dek-kingstekort een korting op de aanspraken moeten doorvoeren. Van deze pensioenfondsen hebben er 37 een voorwaardelijke korting per 1 april 2014 aangekondigd. De verwachting is echter dat een daadwerkelijke kortingsmaatregel zich niet tot deze 37 fondsen zal beperken. Het zal toch niet zo zijn dat er een situatie kan ontstaan waarin de een korting op zijn pensioen krijgt en de ander korting op zijn premie?

Werknemerspremie inzetten voor hypotheekaflossing , is misschien wel een van de meest opvallende opties, die in het pensioenakkoord staan. Wij zijn benieuwd naar de uitvoering. Mag de werknemerspremie vóór of nadat er inkomstenbelasting over ingehouden is gebruikt worden voor hypotheekaflossing? Met an-dere woorden; steekt de overheid een deel van de premie in haar zak of niet?

 
  2013
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2013.